Je kunt geen krant openslaan of er staan weer onheilstijdingen in over het collectieve pensioen. Ook Elsevier besteedde onlangs een artikel aan het fenomeen pensioenen onder de titel ‘Meer geld dan ooit, toch onhoudbaar’.
Alles draait in de pensioendiscussie over de meetlat waartegen de verplichtingen versus de middelen worden gehouden.
Die wettelijke meetlat, thans de zogenaamde Ultimate Forward Rate (UFR), is/wordt door DNB vastgesteld. De prangende vraag die al jaren bij economen door het hoofd speelt, is de volgende:
Immers, de meeste pensioenfondsen halen gemiddeld een beter rendement dan de Ultimate Forward Rate (thans 2.5%). Door gebruik te maken van de UFR rekent men zich arm en wordt er een – virtueel - pensioenprobleem gecreëerd. Volgende vraag is dan:
“Is de keuze van DNB voor de UFR terecht?”
DNB verdedigt die keuze door te schermen met de risicovrije rente. Dit is een theoretische rente, waarbij er voor het fonds geen sprake meer zou zijn van risico. Deze redenatie werpt de volgende vraag op: “ . . . . en hoe zit het dan met de inflatie?” (en dus de reële rente en het reële rendement van een pensioenfonds). . .
Zou het niet veel verstandiger zijn om een realistischer meetlat te gebruiken door te kijken naar het gemiddelde historische rendement van een pensioenfonds, over bijvoorbeeld een periode van 20 jaar, en dat gemiddelde percentage als uitgangspunt nemen. Daar vervolgens een afslag, van bijvoorbeeld 2%, over te berekenen en het overgebleven percentage gebruiken ter berekening van de dekkingsgraad.
Wat er nu gebeurt is verre van realistisch; de reële/absolute pensioenpotten worden groter maar de UFR berekende pensioenrendementen worden – virtueel - kleiner. Goed nieuws voor de jeugd, maar de ouderen zijn het kind van de rekening door de voorgestelde kortingen op het pensioen. En dat alles door een – virtuele - wettelijke meetlat . . . .